De Upanishads
Bijna honderd jaar geleden las een Nederlandse wetenschapper de Upanishads in het Sanskriet. De situatie was uiteraard anders, in 1919. De Eerste Wereldoorlog was net een paar maanden terug geëindigd met de moeizaam uitonderhandelde Armistice, gewonde soldaten waren dankzij de vooruitgang op medisch en technisch gebied in staat om van hun leven te genieten als ze dat nog konden, maar je kwam ze wel tegen als wandelende gedenktekens van de verschrikkingen van de oorlog. De mensen maakten zich zorgen over de mogelijkheden van hun toekomstige leven: een gevoel van “waar zijn we in godsnaam mee bezig” doortrok het dagelijks leven in al zijn facetten. Kunstenaars voelden dat ze een absurde tijd beleefden, een gezamenlijke dans op de rand van de vulkaan.
Sommigen onder hen, niet de minsten, zagen aan de horizon een andere wereld gloren, in gedachten dan. Kennelijk was het mogelijk om vast te houden aan een geloof dat zich niet door de harde realiteit van de oorlog liet weg zetten. De dichter Herman Gorter had het – in een wat verder verleden, ja, in de vorige eeuw nog – ooit gewaagd om een jong meisjeskind, Mei, door het Hollandse land te laten gaan om de lente en het goede humeur na een lange en kille winter terug te brengen. Die tekst moet, net na de verschrikkingen van de Somme of Passchendale, bijna schokkend zijn geweest in zijn jeugdige onschuld. Die onschuld heeft Gorter altijd gehouden, maar nu sprak hij in bijna louter filosofische termen over eindeloze weedom, over de juiste kennis en over de intuïtie; het was een periode die wel is aangeduid als “Spinozistisch” omdat Gorter in aanraking was gekomen met het werk van de filosoof wiens ouders uit Portugal naar Nederland waren gekomen: Baruch de Spinoza, een 17e -eeuwse denker wiens filosofie van invloed zou zijn op vele revolutionaire denkers in de ook zo revolutionaire 18e eeuw. Andere poëten in de nieuwe 20ste eeuw staken hun licht op bij Plato (Boutens) of de figuur van Christus (Verwey) en dan was er dus ook J.A. Dèr Mouw, een man met een grote baard en een woeste bos krullerig haar, die te rade ging bij de – zoals hij dat zelf noemde – “Oepanishad’s”.
Om te zeggen dat het leven van Dèr Mouw door de Upanishads nooit meer hetzelfde zou zijn is niet voldoende. Als hij die teksten niet had ondergaan zoals hij deed, als hij ze nooit had gezien was hij waarschijnlijk vergeten. Nu kunnen we zeggen dat hij een van de grootste dichters is die we in Nederland kennen, uit welke tijd dan ook, maar dat zou niet voldoende zijn. We kunnen hem plaatsen in zijn tijd, maar ook dat is onbevredigend. Laten we zelfs op internationaal niveau gaan vergelijken, want met een dichter als Dèr Mouw is daar alle aanleiding toe. Heeft hij eigenhandig een mythe geschapen, zoals Auribondo? Dat zou zelfs misleidend zijn. Zoals Auribondo drie jaar eerder, terwijl al die jongens daar in Frankrijk in de modder aan hun einde kwamen, een groots verhaal schiep waarin dat, maar ook alles wat nog komen gaat een plek krijgt, een plek waar alles draait om de wijsheid die we nog zullen verwerven, daar kun je stil van worden. Maar Auribondo moet zeldzaam gedisciplineerd zijn geweest en hij was echt doordesemd van de Vedische tradities. Dèr Mouw had al eens zelfmoord willen plegen, hij werd achtervolgd door een oud schandaal, dat zich had afgespeeld op een gymnasium in Doetinchem, hij was niet een dichter maar een wetenschapper, weliswaar een met een verrukkelijke stijl van schrijven en een magnifieke geest, maar als hij in 1907 of daaromtrent bezoek had gekregen dat hem had voorspeld wat er zou gebeuren als hij de Upanishads zou lezen, dan zou hij in alle oprechtheid hebben getwijfeld aan de mentale gezondheid van zijn bezoek. Hij zou hen peinzend hebben nagekeken en hebben gedacht dat Onze Lieve Heer rare kostgangers had.
En nu, lezer, wilt u de rest van het verhaal ook horen. U zou – misschien eventjes – willen kijken naar de wereld door de ogen van dèr Mouw. Natuurlijk, het is ook een verhaal om van te smullen. Nog even geduld, tot de volgende aflevering van dit blog.
Frank van Dixhoorn