J.A. Der Mouw, deel II

Bent u daar nog, lezer? We verlieten elkaar de laatste keer met een belofte mijnerzijds, jazeker, dat ik u heel even zou laten kijken naar de wereld door de bril van J.A. dèr Mouw, de wetenschapper die de Upanishads als een van de eersten las. Het is een verhaal om van te smullen, beloofde ik, en dat is het ook.

Volgend jaar is het honderd jaar geleden dat Dèr Mouw de inzichten die hij kreeg na lezing van de Upanishads en vooral het gevoel dat hem daarbij overviel neerlegde in twee bundels met een paar honderd…..gedichten. Volg je (bv. in de brieven van Dèr Mouw aan Frederik van Eeden) de opwinding van Dèr Mouw, diens groeiende besef dat het dan toch niet voor niets is geweest, dat hij ziek is maar dat hij zijn leven op een wijze kan afsluiten die voor hem bevrijdend is en die hem een antwoord geeft op zijn diepste zijnsvragen, volg je bovendien (in bv. diezelfde correspondentie tussen Dèr Mouw en van Eeden) de verbijstering van de gearriveerde poëet over de kwaliteit van het werk dat Dèr Mouw hem stuurde, dan zie je onmiddellijk dat zich hier een spectaculair proces afspeelt: de een – een wiskundige, een classicus, een filosoof en wat was-ie eigenlijk niet – die ineens heeft beseft dat hij nu pas een vorm heeft gevonden voor de expressie van zijn diepste wezen, en die daarvoor ook de dank en vooral de bevestiging kreeg van de ander. Der Mouw keek huizenhoog op tegen Van Eeden (wat een grote charme heeft, vooral omdat het gaat gepaard met een rotsvaste overtuiging van zijn eigen meesterschap), hij vraagt hem de hemd van het lijf over uitgevers en de contracten die ze bieden, en hij vaart zo goed als blind op diens adviezen over de belangrijkste verzen die hij met prioriteit zou moeten publiceren in de toen al zo illustere Groene Amsterdammer.

Jazeker, de grote wetenschapper maakt plaats voor de dichter. Hij ziet dat zijn inzichten over de Upanishads niet zijn te formuleren in een wetenschappelijke verhandeling, die immers uitgaat van bepaalde en wellicht ook (zeker toen) cultureel bepaalde principes. Hier zijn veel meer woorden over geschreven dan ik hier ook maar zou kunnen suggereren, maar het lijkt hem o.m. te zitten in het idee dat de samenhang tussen het individu en de wereld om hem heen veel intiemer en veel meer met het wezen van de individuele mens te maken heeft dan wij denken.

Dèr Mouw probeert het te verklaren, in zijn filosofische werk, maar je krijgt last van plaatsvervangende benauwdheid als hij cirkeltjes blijft draaien – een piloot die heeft geleerd om te vliegen, maar die – als hij de machine aan de grond moet zetten – werkelijk geen idee heeft hoe dat moet: “De psychologische onderzoekingen van de laatste tijd hebben het bestaan bewezen  van het onderbewuste,” schrijft hij in 1916 in een dramatisch essay (Misbruik van mystiek) “hoe diep dit reikt is nog niet vastgesteld, maar aan de existentie ervan is niet meer te twijfelen.” Waarna hij ons meeneemt langs de psycho-analyse, het spiritisme, de hypnoseleer en uiteindelijk moet ook hij toegeven: “Het is niet zoo gemakkelijk, wat ik hier bedoel te onderkennen van de metaphysische wereldverklaringen, zoolang men de kritische beschouwingen leest die europeesche geleerden van de Oepanishad’s en de latere systematische Wedanta geven.”

Later, misschien niet eens heel veel later, schreef Dèr Mouw het zo op:

Kent iemand dat gevoel: ’t is geen verdriet,
’t is geen geluk, geen menging van die beiden;
’t hangt over je, om je, als wolken over heiden,
stil, hoog, licht, ernstig; ze bewegen niet. 

Je voelt je kind en oud; je denken ziet
door alles wat scheen je van God te scheiden.
’t Is, of een punt tot cirkel gaat verwijden;
’t Is, of een cirkel tot punt wordt en verschiet.

Bij deze passage mag ik misschien citeren uit een brief die de dichter schreef aan zijn schoonzusje Tine, een brief waaruit eens te meer blijkt hoezeer hij als dichter in zijn element was:

“——-Je weet, meisje, dat je, wanneer je een schilderij van Mauve ziet, niet moet vragen: Had die schaapherder toen wel diè boezeroen aan? Of die andere, met een stuk in de rechterschouder? Is i getrouwd? Hoeveel kinderen heeft i? Waar woont i? – Dat is uit den booze – Maar wanneer ’t verzen zijn, en wel van iemand, van wie je houdt, dan kun je niet nalaten aan de realiteiten te denken die daar misschien achter zitten. Waarbij je dan allicht niet veel anders doet, dan je vergissen. Je leest ’n beschrijving van iemand, die dood gaat van dorst, je denkt dat de schrijver toch zeker een paar dagen in de Sahara heeft geloopen, terwijl z’n veldflesch gebroken was; en ’t blijkt dat i die dag, toen i ’t schreef, erg zout gegeten had, zóó dat i vier kopjes thee dronk, ’s avonds, en toen nog een fleschje bier. – et eenige, dat je uit ’n bundel kunt te weten komen, is, welke komplexen er in de schrijver zitten; wat er in die komplexen zelfwaarneming, wat waarneming van [..] anderen, wat herinnering, wat fantasie, wat wensch is, daaromtrent zal ’t lastig zijn iets te vermoeden.”

Lezer, mag ik – alvorens het verhaal af te ronden, nogmaals om geduld vragen? Net zo min als gezond is om de hele dag Tom Poezen te eten, moeten we ook hier op tijd aanvoelen wanneer het genoeg was voor nu. Laat het gedicht rustig bezinken. En kijk met mij uit naar het Dèr Mouw jaar 2019. Als dan iedereen uitpakt met herdenken, dan zult u naar ik hoop een glimlach niet kunnen onderdrukken.

Frank van Dixhoorn