Het praktiseren van de Middenweg

Recent spraken we in een studiegroep waar we het Boeddhisme bestudeerde over het belang van de Middenweg. De Middenweg komt al vroeg in de leer van Boeddha voor, maar krijgt over het algemeen maar weinig aandacht. We hebben er lang over gesproken, maar ik denk toch dat nuttig is om deze blog aan dit belangrijke onderwerp te wijden.

Helder is dat de Middenweg meer is dan een zet leefregels die er voor zorgen dat je niet te veel of te weinig doet, maar het midden houdt. Op zich natuurlijk een nuttige discipline, maar de Middenweg gaat veel verder dan het aanleren van een bepaald gedrag. De Middenweg is ‘de Weg’. Als we dieper willen doordringen in wat de Middenweg nu werkelijk is, dan wordt het moeilijk.

De Middenweg is een manier van leven, een manier van ‘zijn’. In het ‘gewone’ leven stellen we onszelf meestal centraal: wij bekijken en beoordelen de dingen, personen en situaties die ons omringen. Wij vinden ze belangrijk of minder belangrijk, mooi of minder mooi, nuttig of minder nuttig en het referentiepunt dat bepaalt of het belangrijk, mooi of nuttig is, zijn wijzelf.

De Middenweg verwijst naar een geheel andere levenswijze. Niet wij zijn het referentiepunt, noch zijn wij het die bepalen of iets belangrijk, mooi of nuttig is. Alles in de schepping heeft zijn plaats en wij zijn een integraal onderdeel van deze harmonie. De Middenweg kan dus gezien worden als een manier van leven in harmonie met… Met wat dan? Met je omgeving, je cultuur, de schepping, jezelf etc.

Om de Middenweg beter te gaan begrijpen, kunnen we ons licht opsteken bij de stroming die de Weg tot het centrale thema heeft gemaakt: het Taoïsme. Het eerste vers uit de Tau-Te-Tsjing is een fundamenteel vers:

De Weg die als ware Weg kan gelden is geenszins een bestendige weg.
De termen die als ware termen kunnen gelden, zijn geenszins bestendige termen.
De term Niet-zijn duidt aan het begin van hemel en aarde;
De term Zijn duidt aan de moeder der tienduizend dingen.
Immers, het is door de bestendige wisselwerking tussen Niet-zijn en Zijn dat men van het één het wonder en van het ander de grenzen zal zien[1].

Over de Middenweg kan gezegd worden dat de Middenweg niet gezien kan worden, want hij heeft geen vorm; hij kan niet gehoord worden, want wat gehoord wordt is hij niet; er kan niet over gesproken worden, want wat gezegd wordt, is hij niet.

Als we ernaar kijken, zien wij hem niet; als wij ernaar luisteren, horen wij hem niet, maar als wij hem leven is hij onuitputtelijk!

De Middenweg is niet een ‘doen’, maar een ‘zijn’. Als onze innerlijke staat verandert, verandert de wereld om ons heen: binnen en buiten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De Middenweg toont dit overduidelijk.

De Zenmeester Dogen Kigen (1200-1253) verwoordde het in zijn Genjo koan als volgt: ‘Er op uitgaan en alle dingen bevestigen met het eigen zelf is misleiding; wanneer alle dingen naar voren komen en we door hen bevestigd worden is dat verlichting’.

De Middenweg is een harmonie waar wijzelf zowel als alle fenomenen die ons omringen deel van uitmaken, of misschien nog beter gezegd, in opgaan. Omdat het hier over harmonie gaat, is het niet verwonderlijk dat de wereld van de muziek ons veel kan leren over de Middenweg. Het (leren) luisteren naar muziek die de geest verstilt en in een spiegelende, meditatieve staat brengt is een groot hulpmiddel om in verbinding te komen met de mysterieuze en zeer diepe Middenweg.

Hierbij een klein raadseltje:
Als je de Middenweg zoekt in de wereld, zal je hem niet vinden. Hij is dunner dan een haar.
Als je op de Middenweg zit, is hij zo breed als je maar kunt kijken in de zes richtingen.

Hoe het ook is, weet dat muziek één van de poorten van de Middenweg is. Luister naar de muziek, laat de geest stil worden, spiegel en schouw diep. Dit is een veilige methode.

Mehdi Jiwa

Wil je reageren? Stuur dan een mailtje.

[1] Tau-Te Tsjing. Het boek van weg en deugd, vertaald door Dr. J.J.L. Duyvendak, Van Loghum Slaterus – Arnhem, 1950

Mijn avontuur met de Bhagavad Gita (vervolg)

Bijna zes jaar geleden begon ik in Amstelveen studiebijeenkomsten van de leerweg te begeleiden. (Ook hier beginnen we met de cirkel van de drie werelden! – zie mijn vorige blog-) Dat heb ik vijf jaar lang met veel enthousiasme gedaan. Elke bijeenkomst wordt afgesloten met een observatieopdracht voor de daaropvolgende week. Het regelmatig samenkomen, studeren, delen van ervaringen, wat ook wel een ‘satsang’ genoemd wordt, geeft bijzondere kracht en inspiratie.

Gedurende zo’n jaar of dertig, verzorgde Mehdi Jiwa, eerst bij hem thuis later in het studiecentrum aan de Koningslaan te Amstelveen iedere vrijdagavond studieavonden Bhagavad Gita. De laatste 10 jaar heb ik vrijwel iedere avond bijgewoond en wanneer Mehdi verhinderd was zat ik de avond voor. Per 1 januari 2018 zijn we daarmee gestopt. Dat viel, wellicht niet toevallig, samen met een gevoel dat het tijd was voor meer vernieuwingen binnen de Stichting Filosofie en Meditatie. Op de een of andere manier voelden de bijeenkomsten niet meer goed. Er was een kleine groep die vrijwel altijd kwam, geen nieuwe instroom en er was weinig  levendige uitwisseling. Het was blijkbaar tijd voor een nieuwe aanpak.

De Bhagavad Gita was en is mijn passie, dus het boek sluiten en iets nieuws beginnen zat er voor mij niet in. Er moest so wie so een vervolg komen. Maar hoe dan? Het waarom en hoe dan heeft mij vervolgens negen maanden bezig gehouden.

De ‘periferie van het krachtveld’, waar we het in de organisatie wel over hebben, en dat zoveel wil zeggen als signalen die zich voordoen die een voornemen ineens lijken te ondersteunen, heeft mij daar zeker bij geholpen. Zo gaf de leerweg-groep die ik begeleidde begin vorig jaar aan te weinig feeling met de teksten van de Upanishads te hebben waar we als onderdeel van de leerweg mee begonnen waren. De vraag die oprees was of ik hen tot de zomer mee wilde nemen in dat wat de Bhagavad Gita te vertellen had. Met het accent op de praktische aspecten. Ik moest even slikken omdat we niet verder gingen met de Upanishads maar door zo met de Bhagavad Gita aan de slag te gaan kreeg ik de mogelijkheid te experimenteren met een nieuw vorm in het gezamenlijk bestuderen van dit werk. We hebben ons geconcentreerd op een heel praktisch deel van de Bhagavad Gita, de ‘karma yoga’, de weg van handeling.

Of dit nog niet genoeg was, hadden we tijdens de daaropvolgende zomer in Brognon enkele weken (waar ik bij aanwezig was) als thema de ‘Wet van het Octaaf’, een thema dat veel parallellen heeft met ‘karma yoga’. De ‘periferie van het krachtveld’ deed zich duidelijk gelden!

Ondertussen had ik na kunnen denken over een nieuwe vorm voor de studieavonden Bhagavad Gita op vrijdagavond: minder vrijblijvend, geen ‘vrije inloop’ maar intekenen voor een reeks avonden,, elke bijeenkomst afsluiten met een uitnodiging tot observaties in het dagelijks leven waarvan de ervaringen dan aan het begin van de volgende bijeenkomst gedeeld worden zoals dat bij de bijeenkomsten van o.a. de leerweg ook gebeurt.

Eind september 2018 kon gestart worden met een enthousiaste groep van in totaal 8 personen die intekenden voor een reeks van 9 vrijdagavonden. Elke avond bespraken we na een korte inleiding een aantal aspecten van de ‘karma-yoga’: Wat verstaan we onder karma en wat onder yoga en hoe komt ‘karma yoga’ tot stand? Een aantal belangrijke begrippen: dharma, svabhava, svadharma, svakarma, de rol van de buddhi (het onderscheidingsvermogen) en de hoogste vorm van handeling  (het offer). In het verleden liet ik mij bij de voorbereiding van de bijeenkomsten voornamelijk leiden door wat er in de vele commentaren werd gezegd. Nu ging dat wat er bij mij en de deelnemers opkwam een belangrijke rol spelen. Een verrassende ervaring in deze fase van dit avontuur. Steeds weer lijken er nieuwe aspecten op te duiken. Hoe zo’n duizenden jaren oude tekst feilloos aansluit bij de beleving in deze tijd en ons steeds weer weet te inspireren!

De studiegroep is in januari verder gegaan voor tenminste vijf bijeenkomsten, waarna er nog een serie volgt.

De sadhanaweek die dit jaar in juni staat gepland en waarvoor ik de ochtend en avondstudies voorbereid, komt in het verlengde van dit avontuur met de Bhagavad Gita te staan. Het themais: ‘Het dagelijks leven als weg van zelfontwikkeling’. Het bijzondere van dergelijke weken is dat door een week lang in een fijne sfeer en omgeving met elkaar te studeren en te praktiseren er haast vanzelf een vorm van verdieping en verfijning optreedt. Meer details over deze week vindt u als u hier klikt.

En natuurlijk, na de zomer, in september, krijgt het avontuur weer een verder vervolg!

Ik hoop u in de nabije toekomst met af en toe een blog verder verslag te doen van mijn avontuur met de Bhagavad Gita, waarbij het accent meer op de inhoud van deze bijzondere tekst zal komen te liggen.

Hans Nijs

Mijn avontuur met de Bhagavad Gita

Mijn avontuur met de Bhagavad Gita begon zo’n 35 jaar geleden, maar waarschijnlijk al veel eerder. Van jongs af aan had ik het gevoel dat er veel meer tussen hemel en aarde moest zijn dan mij verteld werd. Ik kwam met mijn ouders vaak in de kerk en als de preek voorbij was, was ik steevast teleurgesteld. ‘Je hebt het me weer niet verteld’ schoot er dan door mij heen.

Begin jaren tachtig begon ik aan een introductiecursus aan de School voor praktische Filosofie in Amsterdam. Toen daar het schema van de drie werelden, – drie cirkels: causaal, subtiel en fysiek met het Absolute als stip in het midden – werd besproken, zuchtte ik diep. ‘Eindelijk, hier had ik al die tijd naar uitgekeken’. Ik ging uiteraard daar vervolgens de lessen volgen. Tijdens deze studies werd met enige regelmaat een citaat gebruikt uit een duizenden jaar oude tekst uit India: de Bhagavad Gita. Deze spraken mij aan. Ook was door deze organisatie  een eigen vertaling in het Nederlands uitgebracht.  Het werd aangeprezen als een boek waar alles in stond wat er te weten viel[1], bovendien kreeg je het nooit uitgelezen. Het was een boek dat je ‘inlas’ in plaats van ‘uitlas’. En dat voor de prijs van, ik meen, 18 gulden. Dat leek me een goede deal en zo liet ik mij verleiden een exemplaar aan te schaffen. Ik weet nog dat de tekst een bijzondere indruk bij mij achter liet. Het was of alle achttien hoofdstukken op een cirkel stonden en naar binnen wezen, en met die achttien hoofdstukken de cirkel ook volledig was. Telkens wanneer ik mijn vinger op delen van de tekst wilde leggen, leek de tekst als het ware te vervliegen. Toch spraken delen mij aan en steeds keerde het boekje weer in mijn handen terug. Om dieper in de tekst door te kunnen dringen begon ik commentaren te lezen. Ik hou ervan in boekwinkels te snuffelen en mensen die naar India gingen kregen van mij een lijstje mee. Zo ontstond er in de loop der tijd een aardige verzameling Gita-teksten, al dan niet voorzien van commentaar. Hiervan worden er veel van in het Engels uitgegeven. Omdat mijn kennis van het Engels slecht was bouwde ik zelf een elektronisch woordenboek.

Er was in de Bhagavad Gita één woordje dat in het begin al een bijzondere indruk op mij maakte: ‘svabhava’. In het zevende vers van het tweede hoofdstuk geeft Arjuna aan dat zijn eigen natuur, zijn ‘svabhava’ verduisterd is, waarna hij Krishna vraagt hem te onderrichten en Krishna het onderricht begint dat de rest van de Bhagavad Gita duurt. ‘Letterlijk betekent ‘svabhava’ zelf wording’ ‘Zelfwording’, het worden wie je werkelijk bent, was een aspect dat in mijn eigen jeugd niet veel aandacht had gehad.

Ergens in 2001, toen ik al een paar jaar gestopt was bij de School voor praktische filosofie in Amsterdam, las ik dat Mehdi Jiwa in Amstelveen een lezing over de Bhagavad Gita gaf. Ik genoot van de lezing en ontmoette er mensen die ik van de School uit Amsterdam kende. Daarna nam ik bij de Stichting Filosofie en Meditatie deel aan studiedagen, weekenden, avonden en weken.

Iedere vrijdagavond was er een studieavond Bhagavad Gita in het studiecentrum in Amstelveen. Hierover in de volgende blog meer.

Na al die jaren vermoed ik dat er in de Bhagavad Gita inderdaad alles staat wat er te weten valt, maar zeker weten doe ik het nog niet. Ik heb het immers nog steeds niet uit … en …

Vanaf het begin hield Mehdi mij voor dat de Bhagavad Gita een tekst is die ‘gezongen’ d.w.z. geleefd moet worden. Pas dan zouden de verzen zich voor mij openen en hun diepere betekenis tonen. Dat vond ik mooi gezegd. Ik probeer dit steeds opnieuw vorm te geven.

Ik wilde naast de praktische toepassing ook van veel begrippen uit de Sanskriet-taal de betekenis weten, vertalingen maken en vergelijken. Daar heb ik veel aandacht, tijd en energie aan besteed.

Hoe dit avontuur verder is gegaan? Dat leest u in mijn volgende blog.

Hans Nijs

[1] Hiermee zal gedoeld zijn op vers 7.2: “Ik zal je de deze kennis (jnâna) en hoe je die kunt ervaren (vijnâna) volledig onderwijzen. Als je dit eenmaal weet, valt er niets meer te kennen.”

Over wat we (nog) niet weten

Lezer, enig ongeduld van uw kant is te begrijpen. Per slot van rekening hebt u (net als iedereen tegenwoordig) de tijd niet aan u zelf,  en als u dat wel hebt (of denkt te hebben) – wel, dan duurt het meestal niet lang voordat we erachter komen dat de tijd wel degelijk dringt. Ik kan me dus voorstellen dat u zegt: kom op, van Dixhoorn, voor de draad met je conclusies over de dichter Dèr Mouw, over de Upanishads, over poëzie.

Akkoord.

Niet iedere lezer is een minnaar van het woord, en dat is maar goed ook. De minnaar van het woord is vaak een afgewezen minnaar, iemand die van de taal meer verwacht dan zij kan geven. Je moet er niet aan denken dat je je voortdurend bewust bent van de beperkingen van de taal, van je diepgekoesterde wens  om die beperkingen te niet te doen, om de filosofische afstand tussen subject en object op te heffen, zoals de mystici dat probeerden in de verslagen die ze ons hebben nagelaten van hun visioenen. Sommige lezers zijn zo verslaafd aan woorden, dat ze zelfs wel eens een boek hebben gestolen (guilty as charged, your honor); voor hen maakt het ook niet uit wanneer dat woord is geschreven. Tijd is voor die lezer geen enkele factor, want de machteloosheid van het woord en de wanhoop van de machteloze gebruiker van het woord zijn niet aan tijd gebonden. Een afgewezen minnaar en een gelovige die zich in radeloosheid richt tot de immer zwijgende godheid ergens in de kosmos, ze krijgen geen antwoord, en hun gebeden, soms louter gesublimeerde wanhoop, zijn vaak indrukwekkend herkenbaar in het gevoel van absolute eenzaamheid – om niet te zeggen: verlatenheid. Dat iemand zo ver weg is en toch zo dichtbij, dat diezelfde persoon omdat ze zo ver weg is niet meer in staat zou moeten zijn om je zo te verwonden, maar dat ze op raadselachtige wijze nog steeds op meesterlijke wijze de kunst van het kwellen verstaat. De woorden van de minnaar of de gelovige, soms zijn ze niet uit elkaar te houden.

Zij brengen ons bij de onmacht die mensen nog altijd moeten voelen als ze zeggen: ik heb hier geen woorden voor. Daar begint voor de lezer die het woord liefheeft de grote exploratie die het leven in wezen is – een exploratie van de taal in al zijn beperkingen en dus een exploratie van de mythe en dus – een exploratie van de poëzie. Het is daar dat we op zoek gaan naar die zeldzame momenten van ondeelbare waarheid, de momenten dat het woord extra soortelijk gewicht krijgt, extra warm is, hoe dan ook: de momenten van woordmagie. Wie zal eenzelfde opwinding voelen bij het horen van Lucebert die voorleest uit een van zijn eerste bundels waarin “schoonheid haar gezicht heeft verbrand” als bij het horen van die duizenden jaren geleden voor de eerste keer gehoorde regel uit de Upanishads die mij persoonlijk het hoofd nog steeds op hol kan brengen: “voorwaar, dit is dat”. Dat brengt ons bij Dèr Mouw, die aan het eind van zijn bundel Brahman een gedicht opnam onder de titel Dat ben jij, een gedicht waarin hij met woorden en metaforen uit de meest uiteenlopende sferen een transcendente sfeer oproept, een sfeer waarin alles met iedereen en iedereen met alles samenhangt, een sfeer die kwetsbaar is als een spinnenweb:

Zij, die jong, slank en blond,
Glimlach om ernst’ge mond,
In ’t wereldcentrum stond,
Verliefd, verlegen
Soms streek grac’lijk haar hand
’T goudrag van voorhoofdrand;
Zoo voor wit wolkenkant
Trilt gouden-regen –

Wie deze vrouw is, lezer, dat moeten we maar even in een doosje doen en vergeten; haar kleinste gebaar is van kosmische proporties, de schoonheid van dat kleine gebaar is bovendien alleen zichtbaar voor degene die het moment dat zij haar blonde haren wegstreek waarnam – onze dichter, het zou evengoed Petrarca kunnen zijn, of P.C. Hooft, als Dèr Mouw. Vakman die hij is, pakt Dèr  Mouw uit de grote poëtische traditie het beeld van de vrouw die als de zon is, sterker nog: de vrouw die met de zon wordt geïdentificeerd. Pas als je dat goed tot je laat doordringen, dat de vrouw niet vergeleken wordt met de zon, maar de zon is – dan begin je te zien hoeveel er op het spel staat in deze poëzie, in deze wereld. Ik geloof uit de grond van mijn hart dat de metafoor hier niet letterlijk, niet echt genoeg kan worden opgevat. Voorwaar, dit is dat.

Het gaat nog verder. Als jonge vertaler beet ik mijn tanden bijna stuk op een roman van de Amerikaanse schrijver Richard Powers, die inmiddels – in een fantastische fase van opperste productiviteit – een groot nieuw project had ingeleverd bij zijn uitgever, met als titel The Goldbug Variations (in het Nederlands vertaald als De dubbele helix van het verlangen). De Engelse titel verwees naar Poe en naar Bach en het boek suggereerde heel sterk dat het muzikale patroon in de Goldberg Variaties van Bach (gespeeld door Glenn Gould die in 1955 zijn eerste uitvoering van die muziek vastlegde) je inzicht zou kunnen geven in de werking van de dubbele helix, de genetische code die iets later zou worden ontdekt door Mendel. Er lag een belofte in dat boek. Een belofte die ik er zelf in wilde zien: de belofte van de natuur, van de kosmos als een groot systeem, een mentaal proces. Een onpeilbare belofte misschien, net als de belofte die ik meen te herkennen in de Upanishads en in het werk  van Dèr Mouw.

Rick Powers sloeg mijn worsteling met dat grote boek gade, en gaf me op en goed moment het boekje Mind and nature van de Amerikaanse denker Gregory Bateson. Die stelde zichzelf een simpele vraag: “Welk gemeenschappelijk patroon verbindt de krab met de kreeft, de orchidee met de sleutelbloem en alle vier met mij?”

Op die vraag bedenkt Bateson talloze variaties, maar het blijft een vraag die ons zwaar op de proef stelt. Het is in essentie de vraag naar relaties, relaties tussen het proces dat we gadeslaan in de natuur en wellicht bij gebrek aan een betere term evolutie noemen, enerzijds, en de grondslagen van onze identiteit anderzijds. Daar betreedt Bateson een nieuw wetenschappelijk terrein: hij was eind jaren veertig een van de grondleggers van de cybernetica (te omschrijven als de bestudering van systemen bij mensen, dieren en machines), en hij was een van de meest creatieve wetenschappers (voor zover ik kan overzien) als het gaat om de presentatie van zijn resultaten. Soms, zoals in de dialogen met zijn dochter die als kleine tussenvoegsels voorkomen in Mind and Nature, benadert hij op een speelse manier de Socratische dialoog, en dan zit je in feite literatuur te lezen. Bateson heeft nooit poëzie geschreven, zoals Dèr Mouw, maar hij heeft net als de grote geest uit Den Haag een multi-disciplinaire achtergrond, hij heeft een minstens net zo groot engagement met de wereld om zich heen en hij ziet ook dat het enige werkelijk respectabele en eerlijke standpunt in deze gepolemiseerde wereld een koppig volgehouden agnosticisme is.

Het is in die hoek, lezer, dat ik mij thuisvoel. Bij mensen die heel zuiver kunnen formuleren wat ze nog niet weten, over welke kennis ze nog niet beschikken. Hoe meer je weet, des te beter zie je waar jouw kennis, jouw weten te kort schiet. De een (Dèr Mouw) schrijft gedichten die je kunt lezen als lange meditaties, de ander schrijft een boek als Mind and Nature. Beiden hebben ze als uitgangspunt een intieme connectie tussen ons diepste wezen en de wereld om ons heen. Beiden zouden veel bekender mogen zijn dan ze zijn. Beiden wijzen heel vroeg al de weg naar de wetenschap van morgen, ze stellen de vragen die maar weinigen durven stellen, ze doen een dappere poging om die vragen te beantwoorden en ze belichamen een belofte. En van beiden kun je naar ik heel sterk vermoed zeggen dat ze met instemming die regel uit de Upanishads zouden citeren: voorwaar, dit is dat.

Frank van Dixhoorn

Wil je reageren? Stuur een mailtje naar

info@filosofieenmeditatie.nl

Waarom is het zo moeilijk om een harmonieus mens te zijn?

In de mens huizen vele tegenstellingen. Zelfs de mens die oprecht wenst om zich (spiritueel) te ontwikkelen wordt keer op keer geconfronteerd met oude gedragspatronen die moeilijk te overwinnen lijken. De eerste reflex is dan om met discipline en wilskracht de gedragspatronen te doorbreken. Dit gaat een tijdje goed. Maar na verloop van tijd vervalt de mens weer in het oude patroon. Hoe komt dat?

Dit komt doordat de wortels van deze gedragspatronen in de diepere lagen van de geest liggen. Ja, er is het oprechte verlangen naar spirituele ontwikkeling, maar de tegenkracht die ons op onze plaats houdt is even oprecht. Als we deze kracht serieus onderzoeken vinden we een reeks overtuigingen waarvan we ons daarvoor niet bewust waren. En het zijn deze overtuigingen die, zonder dat we dat wisten, ons gedrag aanstuurden. Zo rolden we van patroon naar patroon in een stroom van gebeurtenissen die niet te stoppen leek.

De oude zieners wisten dit en hebben ons vele verhalen gegeven die ons bij het onderzoek naar onze blokkades kunnen helpen. In het Indiase epos Mahabharata worden de archetypische beelden die onze overtuigingen representeren zo sterk en duidelijk uitgewerkt dat we direct emotioneel en spiritueel contact met onze overtuigingen kunnen maken. En dat is niet alles, dit grootse  verhaal biedt bovendien vele raadgevingen om deze overtuigingen te transformeren. Vyasa heeft de beelden in zijn verhaal zo mooi uitgewerkt dat we ons er direct in kunnen herkennen. Zo krijgen we een helder beeld van het werk dat voor ons ligt en krijgen we een kans om grote stappen te maken in onze ontwikkeling.

Geïnteresseerd geraakt? Van 18 tot 24 augustus organiseren de Stichting Filosofie en Meditatie en de Stichting voor Praktische Filosofie Zeeland een retraite rond dit thema. Klik hier voor meer informatie en aanmelden.

Alex Krappen

Waarom is filosofie zo belangrijk?

Al duizenden jaren probeert de filosofie mensen en samenlevingen te helpen om de grote levensvragen te beantwoorden. Er zijn thema’s die in iedere tijd en iedere cultuur leven: iedereen wil gelukkig zijn, leven in veiligheid, een goede gezondheid hebben en iedereen wenst een goede opvoeding en ontwikkeling voor zijn kinderen. Een veilige omgeving, voldoende voeding, gezondheid, zijn randvoorwaarden om je vervolgens als mens verder te ontwikkelen.

De filosofie uit Oost en West heeft deze thema’s al eeuwen lang opgepakt en probeert antwoorden te vinden en systemen te ontdekken die zowel de maatschappij als geheel en de individuele mens helpen bij de vervulling van deze essentiële wensen. De verschillende tradities zijn bij het zoeken naar antwoorden verschillende richtingen opgegaan, waardoor het lijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de filosofische systemen en er veel onderlinge onenigheid is. De verschillen tussen de filosofische stromingen worden meestal benadrukt, maar er is ook een andere kant.

Het is interessant om op zoek te gaan naar de ‘gemeenschappelijke grond’ waarop al deze filosofische systemen zijn gegrondvest. Het wordt ook wel de common trunk, of gemeenschappelijke stam genoemd die onder de oppervlakkige verschillen gelegen is. Het vinden van de common trunk is het doel van de Filosofie van de Eenheid.

De zoektocht begint vanuit de veelheid. Er zijn prachtige filosofieën in de Taoïstische, Hindoeïstische, Boeddhistische, Soefi en Christelijke traditie te vinden. Ogenschijnlijk verschillend, met eigen begrippen, eigen modellen etc., maar kijk iets verder en je vindt tijdloze wetten en principes die door ieder systeem worden gehanteerd. Zo zijn er een aantal wetten en principes die door de tijd heen altijd zijn blijven gelden: In ieder systeem wordt bijvoorbeeld gewezen op het probleem van ons ego en de negatieve effecten van hebzucht. Gandhi’s woorden worden door ieder systeem onderschreven: ‘There is enough for everybody’s need, not for anybody’s greed’ (er is genoeg voor de behoefte van iedereen, maar niet voor de hebzucht van een enkel mens).

De tijdloze principes of wetten zijn maar beperkt in aantal, toch heeft kennis hiervan een grote uitwerking op je leven. Verschillende systemen leggen verschillende accenten, maar het grondpatroon blijft goed herkenbaar.

Echter, het onderzoek naar de gemeenschappelijk stam, de tijdloze wetten en principes die niet gekleurd worden door tijd, plaats en traditie, is één ding, het in praktijk brengen ervan is iets anders. Het lezen en luisteren naar deze kennis, heeft maar beperkte waarde. Door alle tijden heen heeft men dit probleem gezien. Waarom werkt dit maar ten dele? De reden is dat wij allemaal gevormd zijn door de tijd en plaats waarin wij leven. We hebben sterke punten en we hebben zwakkere kanten, niet alleen als individueel mens, maar ook als samenleving als geheel. Als wij studeren en onderzoeken, dan gebeurt het maar al te gemakkelijk dat wij ‘zelfbevestigend onderzoeken’, m.a.w.: dat wat in ons straatje past, nemen we graag aan en wat niet in ons straatje past zien we eenvoudigweg niet of wijzen we zonder nader onderzoek af. Om deze reden wordt geadviseerd om dit onderzoek te doen met een groep oprechte zoekers. Wij hebben geen Nederlands woord voor een dergelijke groep. In de Oosterse traditie wordt het een satsanga genoemd. De kenmerken van een satsanga zijn:

  1. Er is een focuspunt (meestal een spiritueel focus, maar dit is strikt genomen niet noodzakelijk)
  2. Er is veiligheid
  3. Er is gelijkwaardigheid
  4. De satsanga werkt voor de ontwikkeling van het geheel en niet voor de ontwikkeling van een individu
  5. De groep mag niet te homogeen zijn (in dat geval hebben we allemaal dezelfde blinde vlekken en kunnen we elkaar niet meer helpen)

Het zou mooi zijn als mensen kunnen leven en werken in een omgeving die de kenmerken heeft van een satsanga. Maar hoe gaat het in werkelijkheid? Kijk naar je werk: hoe is het gesteld met de gelijkwaardigheid en veiligheid? Wordt er gewerkt voor het geheel of is het ‘ieder voor zich’ en is er competitie? Ik denk dat er nog wel wat puntjes van verfijning mogelijk zijn in de gemiddelde werkomgeving. Kijk ook eens naar het onderwijs en de thuissituatie? Voldoen deze omgevingen aan bovengestelde criteria?

Het klinkt misschien allemaal heel simpel, maar het is heel bijzonder om in de context van een satsanga het onderzoek te mogen doen naar de Filosofie van de Eenheid. Alle tradities benadrukken het belang van de satsanga. Kennis is één ding, maar het is op zichzelf niet genoeg: het moet worden omgezet in ‘levende kennis’. Hiervoor is de satsanga essentieel. Is het verhaal nu rond? Nee, er is nog een derde aspect. Kennis moet worden getransformeerd tot wijsheid. Dit proces is een wetenschap op zichzelf waar ik later meer over zal schrijven. Samenvattend: Filosofie van de Eenheid kent drie aspecten:

  1. Onderzoek naar de common trunk (gemeenschappelijke stam die alle filosofische systemen gelijk hebben)
  2. Het integreren van de kennis in je eigen leven (het belangrijkste instrument hierbij is de satsanga)
  3. Het transformeren van kennis in wijsheid (doorleefde kennis)

Wil je reageren of een vraag stellen: stuur dan een email naar

info@filosofieenmeditatie.nl

Wat heb ik eraan?

De grote filosofische systemen uit Oost en West hebben een aantal dingen met elkaar gemeen. We kunnen dit de universele wetten of principes noemen die in alle systemen aanwezig zijn en die ook vandaag de dag nog springlevend zijn. Eén steekt er met kop en schouders bovenuit: we moeten loskomen van onze egoïstische en egocentrische motieven.

Menselijke ontwikkeling is het thema en menselijke ontwikkeling is mogelijk en noodzakelijk. Er is echter een voorwaarde aan verbonden. Normaal gesproken zijn wij continu bezig met de vraag: ‘wat heb ik er aan?’, ‘what’s in it for me?’ En als we het iets groter maken: ‘wat heeft mijn gezin er aan?’ Hoe invoelbaar ook, er is geen levensfilosofie die een dergelijke innerlijke houding niet ziet als het grootste obstakel voor onze menselijke ontwikkeling en menselijke evolutie. Wij moeten ons hoe dan ook bevrijden van het egocentrisch wereldbeeld waarin wij gevangen zitten.

Dit egoïstische en egocentrische wereldbeeld maakt dat wij altijd uitgaan van een tekort of bang zijn te verliezen wat we hebben. Steeds weer proberen we zekerheden in het leven in te bouwen en voortdurend is het: ‘ik eerst’.  Zodoende is het niet verwonderlijk dat de grote vraagstukken in de wereld t.a.v. armoede en rijkdom, milieu kwesties, ouderenzorg, gezondheidszorg etc. niet opgelost kunnen worden. Net als wij zitten de beleidsmakers en regeringsleiders gevangen in hetzelfde paradigma. Er wordt gesproken over een ‘betere wereld’, maar meer dan woorden zijn het niet. Een kleine groep mensen heeft bijna al het bezit in handen en weigert het te delen met anderen. Het oprukkend populisme is niet meer dan een loot die voortgebracht wordt door de wortel die egoïsme en egocentrisme heet.

Vaak wordt gedacht dat bepaalde spirituele disciplines, b.v. meditatie, het probleem van het vastzitten aan een egoïstisch wereldbeeld kunnen oplossen. Helaas is het toch iets gecompliceerder dan dit. Meditatie is net als iedere andere handeling verbonden met de innerlijke motieven. Als onze innerlijke mantra ‘greed is good’ is, is er weinig hoop dat meditatie ons in deze gaat helpen. Meditatie is bijzonder nuttig, maar het is niet de eerste stap. In de leer van Boeddha en die van Patanjali, bijvoorbeeld is meditatie het 7e aspect van een achtvoudig systeem. Er zijn dus heel wat stappen te zetten voordat wij op het niveau van de meditatie aankomen. Het ‘zuiveren van de innerlijke motieven’, waarmee bedoeld wordt het loskomen van de egoïstische motieven en het loskomen van leven vanuit een tekort, is een belangrijke randvoorwaarde voor menselijke ontwikkeling. Kennis, begrip en het ontwikkelen van een gevoel van verbondenheid met de gehele schepping zal moeten worden ontwikkeld, anders komen wij niet tot een betere, harmonieuzere wereld.

Het nemen van onze toevlucht tot spirituele disciplines zonder kritisch te kijken naar de innerlijke motieven die de drijfveer zijn in ons leven, is niet zonder risico. In de Indiase traditie is hierover een beroemd verhaal, dat ook een belangrijke boodschap in zich draagt voor onze tijd: de Ramayana. Het verhaal gaat over prins Rama die getrouwd is met Sita. Sita wordt geschaakt door het ‘grote kwaad Ravana’ en Rama begint een zoektocht naar zijn vrouw die uiteindelijk resulteert in een oorlog waarin Ravana verslagen wordt en de wereld bevrijd wordt van een groot kwaad. Het lijkt op een sprookje, maar er zit veel diepgang in het verhaal. Om dit verhaal te begrijpen is het belangrijk je te realiseren dat Ravana misschien het grote kwaad vertegenwoordigt, maar je mag niet vergeten dat hij ook een groot yogi is die zeer vertrouwd is met de spirituele disciplines en die ze ook diepgaand heeft bestudeerd en beoefend. Echter, zijn motieven zijn alles behalve zuiver en al zijn kracht en bewustzijn worden gebruikt voor zijn eigen gewin, zonder rekening te houden met het welzijn van anderen. Dit bracht de grote Wet, de dharma, in gevaar en dit moest gecorrigeerd worden. Dit is één van de diepere betekenissen van de Ramayana. Goed om te weten dat een poëtische omschrijving van het begrip dharma is: ‘dat wat alle wezens ondersteunt’.

Ik sluit mij graag aan bij de woorden van de 15-jarige Zweedse scholiere Greta Thunberg die op de laatste klimaattop de verschillende wereldleiders in krachtige woorden heeft toegesproken. In mijn woorden: als wij niet in staat zijn onze innerlijke motieven te veranderen, dan kunnen we praten wat we willen, maar dan zal er bar weinig veranderen in de wereld. Een nieuwe generatie mensen met andere innerlijke motieven dan de onze, is een vereiste om de noodzakelijke veranderingen in de wereld voor elkaar te krijgen. Oftewel: wij moeten met hart en ziel bereid zijn om de handschoen op te pakken en vanuit andere innerlijke motieven te werken aan een betere en eerlijkere wereld. (Klik op de foto voor haar toespraak).

Koken met Rumi: een verslag

Je kunt je afvragen wat heeft koken met de grote soefi dichter Jalal ad-Din Rumi te maken? Waar ligt het verband? Nou, dat is er echt!

Rumi leefde van 1207-1273. Hij was filosoof en dichter van Perzische afkomst. Hij was de leidende figuur van de soefibeweging in Konya, het huidige Turkije.  Als men wilde intreden bij deze beweging behoorde men in de eerste fase 1001 dagen de keuken werkzaamheden te verrichten voordat men verder tot de broedergemeenschap kon toetreden.  Men moest in de keuken de ‘transformerende kracht van het keukenvuur leren kennen en beheersen’.

Terugkijkend op een zeer geslaagd en succesvol ‘experiment’ kunnen we wel stellen dat Koken met Rumi heel veel met de essentie van filosofie en meditatie te maken heeft.

Deze dag hebben wij ons laten inspireren door de ‘mantra’ die Rumi omarmde:  “Wees gekookt, wees gebrand en wees lofzang!”
Zo zijn we aan de slag gegaan. Niet direct met de handen uit de mouwen om rap een maaltijd creëren. Want niet alleen de ingrediënten in de pannen moeten gekookt worden om tot een smakelijke maaltijd te worden, maar  wijzelf, de ‘koks’, zijn ook een belangrijk ingrediënt van de maaltijd.

Allereerst zijn we rustig kennis gaan maken met de 20 belangrijkste kruiden die gebruikt gingen worden in de gerechten. Zo zijn er kruidenmengsels gemaakt voor de Engelse kerrie gemaakt, Garam masala en Tandoori masala. In alle rust en ontspannen sfeer werd er geconcentreerd gemalen, gemengd, geproefd en geroken aan de gemaakte mengsels en de nodige tips en tricks gedeeld. De kookgroep bestond uit 6 deelnemers, de Chef de cuisine en ikzelf als rechter hand van de chef.

‘Wees gebrand’ vraagt zeker om precisie, ook van de kok, anders wordt het aan-gebrand’.

De gerechten werden al in de ochtenduren gemaakt omdat, volgens de Chef, alle ingrediënten de tijd moeten krijgen om samen te komen en te verenigen.

In de middag was er ruimte om te ontspannen. Vervolgens hebben we een thee-proeverij gekregen waarbij ook weer de rust en ruimte om te kunnen proeven werd geboden.  Thee die ook weer de tijd moet krijgen om de verschillende kruiden, zorgvuldig bijeen gezocht, tot een eenheid te brengen.

Voor dat wij aan de Bekroning van de dag – de Lofzang – gingen beginnen was de vraag aan e

en ieder wat deze dag hem/haar tot nu toe had gebracht.  In grote lijnen werd toch teruggegeven dat het zo heerlijk was om

in alle rust met het ‘eten klaarmaken’  bezig te zijn geweest. Totaal zonder haast en de druk van de dag, ontspannen. En ook de  ervaring van de herwaardering van het voedsel en de producten. Niets kant-en-klaar uit de zak, hop in de pan, maar te schillen, te snijden, te hakken en te voelen welk product je in handen had.  Een streling voor het hart en de zintuigen dus. En natuurlijk ook de smaakpapillen toen de maaltijd genuttigd mocht worden.

Je kunt dus wel zeker zeggen dat de filosofie en de meditatie terug te vinden was op onze borden want de maaltijd was TOP!  We hebben allen genoten van de palak paneer, de bloemkool aardappel-curry, de kerrie met kousenband-wortel, de vega-balletjes in tandoori-saus, de raita, de rijst en de toegevoegde roti maakten het helemaal af.

Niks ‘experiment’, dit was een succes.

Rietje Pool

 

 

J.A. Der Mouw, deel II

Bent u daar nog, lezer? We verlieten elkaar de laatste keer met een belofte mijnerzijds, jazeker, dat ik u heel even zou laten kijken naar de wereld door de bril van J.A. dèr Mouw, de wetenschapper die de Upanishads als een van de eersten las. Het is een verhaal om van te smullen, beloofde ik, en dat is het ook.

Volgend jaar is het honderd jaar geleden dat Dèr Mouw de inzichten die hij kreeg na lezing van de Upanishads en vooral het gevoel dat hem daarbij overviel neerlegde in twee bundels met een paar honderd…..gedichten. Volg je (bv. in de brieven van Dèr Mouw aan Frederik van Eeden) de opwinding van Dèr Mouw, diens groeiende besef dat het dan toch niet voor niets is geweest, dat hij ziek is maar dat hij zijn leven op een wijze kan afsluiten die voor hem bevrijdend is en die hem een antwoord geeft op zijn diepste zijnsvragen, volg je bovendien (in bv. diezelfde correspondentie tussen Dèr Mouw en van Eeden) de verbijstering van de gearriveerde poëet over de kwaliteit van het werk dat Dèr Mouw hem stuurde, dan zie je onmiddellijk dat zich hier een spectaculair proces afspeelt: de een – een wiskundige, een classicus, een filosoof en wat was-ie eigenlijk niet – die ineens heeft beseft dat hij nu pas een vorm heeft gevonden voor de expressie van zijn diepste wezen, en die daarvoor ook de dank en vooral de bevestiging kreeg van de ander. Der Mouw keek huizenhoog op tegen Van Eeden (wat een grote charme heeft, vooral omdat het gaat gepaard met een rotsvaste overtuiging van zijn eigen meesterschap), hij vraagt hem de hemd van het lijf over uitgevers en de contracten die ze bieden, en hij vaart zo goed als blind op diens adviezen over de belangrijkste verzen die hij met prioriteit zou moeten publiceren in de toen al zo illustere Groene Amsterdammer.

Jazeker, de grote wetenschapper maakt plaats voor de dichter. Hij ziet dat zijn inzichten over de Upanishads niet zijn te formuleren in een wetenschappelijke verhandeling, die immers uitgaat van bepaalde en wellicht ook (zeker toen) cultureel bepaalde principes. Hier zijn veel meer woorden over geschreven dan ik hier ook maar zou kunnen suggereren, maar het lijkt hem o.m. te zitten in het idee dat de samenhang tussen het individu en de wereld om hem heen veel intiemer en veel meer met het wezen van de individuele mens te maken heeft dan wij denken.

Dèr Mouw probeert het te verklaren, in zijn filosofische werk, maar je krijgt last van plaatsvervangende benauwdheid als hij cirkeltjes blijft draaien – een piloot die heeft geleerd om te vliegen, maar die – als hij de machine aan de grond moet zetten – werkelijk geen idee heeft hoe dat moet: “De psychologische onderzoekingen van de laatste tijd hebben het bestaan bewezen  van het onderbewuste,” schrijft hij in 1916 in een dramatisch essay (Misbruik van mystiek) “hoe diep dit reikt is nog niet vastgesteld, maar aan de existentie ervan is niet meer te twijfelen.” Waarna hij ons meeneemt langs de psycho-analyse, het spiritisme, de hypnoseleer en uiteindelijk moet ook hij toegeven: “Het is niet zoo gemakkelijk, wat ik hier bedoel te onderkennen van de metaphysische wereldverklaringen, zoolang men de kritische beschouwingen leest die europeesche geleerden van de Oepanishad’s en de latere systematische Wedanta geven.”

Later, misschien niet eens heel veel later, schreef Dèr Mouw het zo op:

Kent iemand dat gevoel: ’t is geen verdriet,
’t is geen geluk, geen menging van die beiden;
’t hangt over je, om je, als wolken over heiden,
stil, hoog, licht, ernstig; ze bewegen niet. 

Je voelt je kind en oud; je denken ziet
door alles wat scheen je van God te scheiden.
’t Is, of een punt tot cirkel gaat verwijden;
’t Is, of een cirkel tot punt wordt en verschiet.

Bij deze passage mag ik misschien citeren uit een brief die de dichter schreef aan zijn schoonzusje Tine, een brief waaruit eens te meer blijkt hoezeer hij als dichter in zijn element was:

“——-Je weet, meisje, dat je, wanneer je een schilderij van Mauve ziet, niet moet vragen: Had die schaapherder toen wel diè boezeroen aan? Of die andere, met een stuk in de rechterschouder? Is i getrouwd? Hoeveel kinderen heeft i? Waar woont i? – Dat is uit den booze – Maar wanneer ’t verzen zijn, en wel van iemand, van wie je houdt, dan kun je niet nalaten aan de realiteiten te denken die daar misschien achter zitten. Waarbij je dan allicht niet veel anders doet, dan je vergissen. Je leest ’n beschrijving van iemand, die dood gaat van dorst, je denkt dat de schrijver toch zeker een paar dagen in de Sahara heeft geloopen, terwijl z’n veldflesch gebroken was; en ’t blijkt dat i die dag, toen i ’t schreef, erg zout gegeten had, zóó dat i vier kopjes thee dronk, ’s avonds, en toen nog een fleschje bier. – et eenige, dat je uit ’n bundel kunt te weten komen, is, welke komplexen er in de schrijver zitten; wat er in die komplexen zelfwaarneming, wat waarneming van [..] anderen, wat herinnering, wat fantasie, wat wensch is, daaromtrent zal ’t lastig zijn iets te vermoeden.”

Lezer, mag ik – alvorens het verhaal af te ronden, nogmaals om geduld vragen? Net zo min als gezond is om de hele dag Tom Poezen te eten, moeten we ook hier op tijd aanvoelen wanneer het genoeg was voor nu. Laat het gedicht rustig bezinken. En kijk met mij uit naar het Dèr Mouw jaar 2019. Als dan iedereen uitpakt met herdenken, dan zult u naar ik hoop een glimlach niet kunnen onderdrukken.

Frank van Dixhoorn

 

De Upanishads

Bijna honderd jaar geleden las een Nederlandse wetenschapper de Upanishads in het Sanskriet. De situatie was uiteraard anders, in 1919. De Eerste Wereldoorlog was net een paar maanden terug geëindigd met de moeizaam uitonderhandelde Armistice, gewonde soldaten waren dankzij de vooruitgang op medisch en technisch gebied in staat om van hun leven te genieten als ze dat nog konden, maar je kwam ze wel tegen als wandelende gedenktekens van de verschrikkingen van de oorlog. De mensen maakten zich zorgen over de mogelijkheden van hun toekomstige leven: een gevoel van “waar zijn we in godsnaam mee bezig” doortrok het dagelijks leven in al zijn facetten. Kunstenaars voelden dat ze een absurde tijd beleefden, een gezamenlijke dans op de rand van de vulkaan.
Sommigen onder hen, niet de minsten, zagen aan de horizon een andere wereld gloren, in gedachten dan. Kennelijk was het mogelijk om vast te houden aan een geloof dat zich niet door de harde realiteit van de oorlog liet weg zetten. De dichter Herman Gorter had het – in een wat verder verleden, ja, in de vorige eeuw nog – ooit gewaagd om een jong meisjeskind, Mei, door het Hollandse land te laten gaan om de lente en het goede humeur na een lange en kille winter terug te brengen. Die tekst moet, net na de verschrikkingen van de Somme of Passchendale, bijna schokkend zijn geweest in zijn jeugdige onschuld. Die onschuld heeft Gorter altijd gehouden, maar nu sprak hij in bijna louter filosofische termen over eindeloze weedom, over de juiste kennis en over de intuïtie; het was een periode die wel is aangeduid als “Spinozistisch” omdat Gorter in aanraking was gekomen met het werk van de filosoof wiens ouders uit Portugal naar Nederland waren gekomen: Baruch de Spinoza, een 17e -eeuwse denker wiens filosofie van invloed zou zijn op vele revolutionaire denkers in de ook zo revolutionaire 18e eeuw. Andere poëten in de nieuwe 20ste eeuw staken hun licht op bij Plato (Boutens) of de figuur van Christus (Verwey) en dan was er dus ook J.A. Dèr Mouw, een man met een grote baard en een woeste bos krullerig haar, die te rade ging bij de – zoals hij dat zelf noemde – “Oepanishad’s”.
Om te zeggen dat het leven van Dèr Mouw door de Upanishads nooit meer hetzelfde zou zijn is niet voldoende. Als hij die teksten niet had ondergaan zoals hij deed, als hij ze nooit had gezien was hij waarschijnlijk vergeten. Nu kunnen we zeggen dat hij een van de grootste dichters is die we in Nederland kennen, uit welke tijd dan ook, maar dat zou niet voldoende zijn. We kunnen hem plaatsen in zijn tijd, maar ook dat is onbevredigend. Laten we zelfs op internationaal niveau gaan vergelijken, want met een dichter als Dèr Mouw is daar alle aanleiding toe. Heeft hij eigenhandig een mythe geschapen, zoals Auribondo? Dat zou zelfs misleidend zijn. Zoals Auribondo drie jaar eerder, terwijl al die jongens daar in Frankrijk in de modder aan hun einde kwamen, een groots verhaal schiep waarin dat, maar ook alles wat nog komen gaat een plek krijgt, een plek waar alles draait om de wijsheid die we nog zullen verwerven, daar kun je stil van worden. Maar Auribondo moet zeldzaam gedisciplineerd zijn geweest en hij was echt doordesemd van de Vedische tradities. Dèr Mouw had al eens zelfmoord willen plegen, hij werd achtervolgd door een oud schandaal, dat zich had afgespeeld op een gymnasium in Doetinchem, hij was niet een dichter maar een wetenschapper, weliswaar een met een verrukkelijke stijl van schrijven en een magnifieke geest, maar als hij in 1907 of daaromtrent bezoek had gekregen dat hem had voorspeld wat er zou gebeuren als hij de Upanishads zou lezen, dan zou hij in alle oprechtheid hebben getwijfeld aan de mentale gezondheid van zijn bezoek. Hij zou hen peinzend hebben nagekeken en hebben gedacht dat Onze Lieve Heer rare kostgangers had.
En nu, lezer, wilt u de rest van het verhaal ook horen. U zou – misschien eventjes – willen kijken naar de wereld door de ogen van dèr Mouw. Natuurlijk, het is ook een verhaal om van te smullen. Nog even geduld, tot de volgende aflevering van dit blog.

Frank van Dixhoorn