Gemeenschappelijke bron

Hoop doet leven. De diagnose van een zware ziekte is een flinke domper, maar op een goed moment merk je ook dat je leven tot rust komt. Om op dat punt te komen, met naar alle waarschijnlijkheid nog een flinke weg te gaan, heb ik hoop nodig. Niet om beter te worden, maar dat je – zeg maar – niet op een dood spoor zit in de goede jaren. Dat laatste zullen we nooit zeker weten, maar ik – lezer die ik ben – hoop een voorbeeld te nemen aan de me­vrouw die een dag of tien voordat ze werd ge-euthanaseerd nog een boek bestelde bij de plaatselijke boekhandel, en zeer teleurgesteld was toen bleek dat het niet op voorraad was. De boekhandelaar heeft stand en land afgebeld, en was in staat om het boek bijtijds te bezorgen, en mevrouw (zo bleek) had het nog voor ze stierf gelezen.

Er is altijd nog wat te ontdekken, er zijn altijd bronnen van inspiratie. Een van de rijkste bronnen van hoop is de door veel auteurs geformuleerde overtuiging dat we als mensen onze krachten onderschatten. Jung schreef in zijn autobiografie Herinneringen, dromen, gedachten dat wij maar een klein percentage van ons brein gebruiken. De Spaanse regisseur Luis Bunuel zei: als de mens leert kijken, vliegt de wereld in brand. En in een bundel met essays over de middeleeuwse monnik Meister Eckhart kwam ik tegen dat er een kruispunt bestaat tussen het minuscule nu dat we met pijn en moeite isoleren ergens tussen het verleden en de toekomst en het “eeuwige nu” dat voor ons vrijwel onzichtbaar blijft, buiten de ervaring blijft. Eckhart laat in zijn preken verschillende malen zien wat er nodig is om dat kruispunt te vinden, vanwaar we dat “eeuwige nu” bij de genade van – tja, wat zullen we hier voor term gebruiken? – mogen integreren in het leven van alledag. Momenten van zeldzame inspiratie. Al is het maar voor even.

Zonder dat ik me uit wil spreken over het waarheidsgehalte van de opmerkingen van Jung, Bunuel en Eckhart, wil ik even stilstaan bij het effect dat ze hebben op mij. Ze geven me hoop, omdat ze uit zulke verschillende hoeken komen, uit zulke totaal verschillende culturen. Iedere keer als ik dit soort dwarsverbindingen tegenkom, word ik blij. Iedere keer is het alsof je een teken krijgt uit – wellicht – de gemeenschappelijke bron van onze zo uiteenlopende wereldbeschouwingen. Hetzelfde geldt bij de onmiskenbare gelijkenissen tussen volksverhalen, mythes en sprookjes die in alle uithoeken van de wereld worden verteld. In Indonesië bestaat een verhaal uit een onzegbaar ver verleden, over een prins die geen enkele belangstelling had voor een huwelijk, zeer tot wanhoop van zijn ouders. Tijdens een jachtpartij met vrienden, als ze pauzeren voor de maaltijd, verandert de prins tot hun grote schrik in een monsterachtige draak als hij met smaak een levensgroot ei oppeuzelt dat ze hadden gevonden in het struikgewas. Een kluizenaar wordt geraadpleegd en die vertelt de jongemannen dat de prins vervloekt is: pas wanneer er een meisje komt die hem kan liefhebben in zijn monsterachtige staat, zal hij zijn oorspronkelijke gedaante terugkrijgen. Ik hoef niet eens te vermelden dat dit verhaal goed afloopt, net zoals ik de titel van dat wereldberoemde en zo op die geschiedenis uit Indonesië lijkende verhaal uit het Frankrijk van de achttiende eeuw niet hoef te noemen, om mijn punt te maken.

Het zoeken van zulke verbanden is voor mij een rode draad in mijn leven. Het is de vreugde van de gesprekken in onze satsang, bijvoorbeeld. We praten over de Gita of over de Upanishads, en plotseling opent zich een venster op een andere wereld, andere auteurs, die als het ware hun vinger opsteken. Dit zie ik mezelf doen tot ik bij wijze van spreken geen boek meer kan vasthouden, en zelfs dan moeten er manieren zijn om rondom dat centrale punt van onvermoede krachten en vertes te blijven cirkelen. Je voelt jezelf vaak ontzettend klein worden, want je vindt maar zelden wat je zoekt, het is zaak om je over te geven aan de omstandigheden, aan de schijnbare(?) luimen van het toeval. Als je al een keer iets vindt, is het zelden datgene wat je er in al je waanwijsheid toe bracht op zoek te gaan.

Je moet geduld hebben om de inspiratie die ik bedoel mee te maken, het overkomt je, je  voelt aan dat je daar weinig aan kunt veranderen. Die enkele keer dat het mij overkomt en overkwam, geven me reden om net als de mevrouw en haar laatste boek door te gaan, sterker nog, ze geven mij het gevoel dat door de dichter Paul van Ostaijen onvergetelijk onder woorden werd gebracht:

Ik wil niets weten

Ik wil niet vragen

[…]

Ik wil bloot zijn

en beginnen

Wil je reageren: stuur een mailtje naar info@filosofieenmeditatie.nl