Berichten

De Dichter en de Filosoof

Dichters pakken in hun werk de essentie van het leven soms steviger vast dan welke filosoof ook. Niet dat hij er elke keer bewust op aanstuurt, maar een goede dichter weet dat sommige woorden zwaarder zijn dan andere, warmer, alsof ze elektrisch zijn geladen. Zon is zo’n woord, en vuur, het voert te ver om hier heel veel voorbeelden te noemen. Laten we volstaan met twee gedichten over bijen. Want wie  het woord bijen zegt, speelt ook met dynamiet.

De dichter en de filosoof – soms zijn ze één en dezelfde persoon. De filosoof speelt niet met dynamiet: Zijn taal is niet gemaakt voor bepaalde inzichten. Een enkele keer raapt hij al zijn moed bij elkaar engaat over op de poëzie. Dat is een machtig proces, zoals we zagen, bij J.A. Dèr Mouw. Die kon zelfs dichten over de filosofie, of over het filosoferen. Zijn gedachten gaan uit als een zwerm bijen, in alleuithoeken van het universum, en weer terug in de honingraat van zijn ziel kneden ze verzen als honing zo fijn.

Heerlijk, toch?

Klik op de link en lees het gedicht zelf na!

Martinus Nijhoff laat – in zijn beroemde Lied der dwaze bijen – de bijen na hun kosmische tocht omlaag dwarrelen als sneeuwvlokken. Op een goede dag, waren die ook vertrokken, nu gelokt door een raadselachtige geur:

Een geur van hoger honing
verbitterde de bloemen
Een geur van hoger honing
verdreef ons uit de woning

Voor de bijen in dit Lied der dwaze bijen is het een kwestie van leven en dood. De lokroep is te sterk:

Niemand kan van nature
zijn hartstocht onderbreken
Niemand kan van nature
In zijn lijf de dood verduren

En het einde lijkt triest, somber:

Het sneeuwt, wij zijn gestorven
Huiswaarts omlaag gedwereld
Het sneeuwt, wij zijn gestorven
Het sneeuwt tussen de korven

De dichter laat de gestorven bijen spreken! Een filosoof zou dat nooit doen, nooit kunnen. In de poëzie is het normaal, ook al gaat het ieder normaal verstand te boven.

De dichter spreekt net zo goed in waarheden als de filosoof. De hartstocht is waar, net zo waar als een bewolkte hemel, maar vraagt wel een eigen idioom om zich uit te drukken. Het kan zijn dat we aan da tidioom moeten wennen, maar dan zijn we bij Nijhoff in goede handen. Hij geeft ons precies de woorden om dat te doen en laat ons ‘dobberen’ op die woorden totdat we ze kunnen anvaarden.

Dèr Mouw en Nijhoff gebruiken bijen voor wat ze te zeggen hebben. Bijen zijn al eeuwen de poëtische belichaming van het leven. Vergilius gebruikte ze al, en je kunt een prachtige bloemlezing samenstellen over bijen in de poëzie. De arme beestjes kunnen er ook niets aan doen dat ze bij de een het ene aspecten bij de ander een ander aspect van het leven belichamen. Nijhoff kiest voor de loyaliteit van de zwermende bijen aan de koningin en aan het volk – een keuze die ook Vergilius maakte (in een iets andere context) – en een keuze die de dichter van de Prashna Upanishad maakt, als hij de wijze Pippalada laat uitleggen waar de levensessentie gevonden wordt:

Zoals bijen hun koningin volgen wanneer zij uitgaat, terugkeren wanneer zij terugkeert, zo keerden spraak, geest, licht van het oog, gehoor terug.

Zonder leven geen licht in de ogen, zonder koningin geen bijen. Het lijkt heel helder, een waarheid als een open deur, maar het gaat erom dat het woord bijen (met alle afleidingen en variaties) zo’n lading heeft. Niemand weet hoe dat kan, het is een van de mooiste geheimen van de taal. Heel soms zijn we met zijn allen in staat om iets te voelen van die kracht in het woord bij – denk aan de gesprekken die we tegenwoordig allemaal wel eens voeren over het mogelijke verdwijnen van de bijen, de zorg die dan voelbaar wordt, dat is kostbaar. Misschien hebben we allemaal een beetje dichter in ons.

Frank van Dixhoorn